terug
BLOEDBROEDERS
Hier
en daar in het bos vind ik geheime boodschappen. Papieren strikjes aan boomtakken.
Kleurige velletjes met een punaise aan een boom geprikt. De restanten van
een speurtocht. Nieuwsgierig naar waar ze me naartoe brengen, volg ik ze.
Na nog een paar bochten, nog een viersprong van bospaadjes, blijven de aanwijzingen
weg. De laatste sporen van Klein Duimpje zijn verloren geraakt. Regen heeft
de papiertjes van de bomen geweekt. Een bord verboden toegang / privé-terrein
sluit verder wandelen uit.
Plotseling hoor ik stemmen. Kinderen die hier ergens in het bos zijn? Hee,
mogen die hier wel komen? Ja, van mij wel.
Opeens
zie ik ze. Een paar hoofden die boven de braamstruiken uitsteken. Een indiaan,
een paar rovers. Zwoegende hoofden. De jongens graven een hol, zo ijverig
dat ze mij niet eens zien. Ik begrijp het: dit is een geheime club. De Bende
Van De Zwarte Hand. Jonge Bokkerijders die
een geheim genootschap vormen in hun strijd tegen andere geheime clubs.
Bloedbroeders, die elkaar eeuwige trouw hebben gezworen in hun gezamenlijke
strijd. Zijn er ook meisjes bij, of kan dat op hun leeftijd nog nèt
niet of juist nèt niet meer?
Even
ben ik terug in de tijd, toen wij, de geuzen van de Ringovenstraat, ons in
een bosje ingroeven, recht tegenover de boomgaard waar de piraten van de Kerkstraat
zich verschanst hadden. Wij hadden er wel dappere meisjes bij. Jeanne die,
trouw aan haar naam, net zo moedig was als Jeanne d'Arc. En Liesje, onze
marketenster.
Hoeveel jongens zijn het? Zes, zeven? Ze graven een veilig onderkomen. Een
geheim hol. Een plek waar niemand weet van heeft en waar ze lekker onder elkaar
kunnen zijn. Een burcht die hen bindt. Natuurlijk in een afgesloten bosgebied,
want daar zal niemand hen zoeken en wie hier toch durft te komen is de vijand.
Vijand! Een jongen fluit op zijn vingers. Het klinkt van heel dichtbij. Ik
ben gezien. Het is de schildwacht. Vanuit mijn ooghoeken zie ik hem: kleuren
van een trainingspak die wegschieten tussen de bosjes. Met zijn pijlenboog
vlucht hij door de struiken naar het gat en springt erin. De hoofden verdwijnen.
Het blijft stil. In het hol is overleg gaande. Hoe moeten ze mij, de vijand,
bestrijden? Maar ben ik die titel van vijand wel waard? Ik beantwoord niet
aan de norm van hun vijanden. Een vijand is een jongen of meisje van hun eigen
leeftijd, liefst van een andere geheime club, van een andere school of uit
een andere buurt.
Nog steeds vliegen er geen pijlen door de lucht. Ik besef dat de bendeleden
in mij gewoon een meneer zien die door het bos wandelt en die ze het best
kunnen negeren, in de hoop dat hij aan niemand hun schuilplaats zal verraden.
Dat zal ik zeker niet doen. Maar hoe moet ik hun duidelijk maken dat ik, als
ware ik een bondgenoot in hun denkbeeldige oorlogen, voor eeuwig en altijd
over hun geheime verblijfplaats zal zwijgen?
Langzaam loop ik verder, met mijn houding voorwendend dat mij eigenlijk niets
is opgevallen. Ik heb niet eens echt naar hen gekeken!
Van mij mogen ze geloven dat ik hen niet eens heb gezien.
Met een gevoel van spijt dat ik niet meer lekker met hen mee kan graven, dat
voor mij de tijd van de geheime bendes voor altijd voorbij is, loop ik het
bos uit. Maar toch ben ik ook een beetje blij, omdat ik nu weet dat ze nog
steeds bestaan, de geheime bendes, de verenigingen van bloedbroeders. De bolwerken
van fantasie die zoveel kleur gaven aan mijn eigen jeugd.
terug