Kabouters bestaan

Start
Laatste nieuws
Biografie
Bibliografie
Jeugdboeken
Column
Eerder verschenen
Links 

 

 

terug

KABOUTERS BESTAAN

'Boor Laepel, leentj os euren kaopere kaetel. As wae klaor zeen en 't haet os good gesjmaakt, dan bringe wae uch de kaetel tr'k, gesjoordj en volmaaktj'. Zo zouden volgens Piet Abrahams in zijn boek "Rondj Graoveberg en Krommenets" de kabouters die bij de Zelsterbeek in het Leudal woonden in 1870 boer Geenen van hoeve Zelsterhof hebben aangesproken. Van de boer hadden ze, toen hij zijn varken had geslacht, een 'proof' gekregen, een forse karbonade, omdat hij zeer gesteld was op zijn kleine buren die in een huisje op de oever van de Zelster woonden. Maar hun eigen pannetjes waren niet groot genoeg om het vlees te braden. De volgende dag brachten ze de van de boer geleende braadketel terug en zeiden tegen Geenen: 'Wae bringen uch de kaetel weer omme. Ten heugste bedanktj. We komen noe noe•ts mier trük.' (De spelling is van Abrahams.)
Dit verhaal alleen kan onmogelijk het bewijs zijn voor het bestaan van kabouters in het Leudal. Maar het toeval wil dat er meer auteurs over de kabouters bij de Zelsterbeek reppen. Zo vinden we in het boek "Det dank'tich d'n duvel" van Graad Engels dat Driekske Geenen, een kleinkind van boer Geenen, hem had verteld over de kabouters die in de buurt van de Zelsterhof woonden. Driekske had die verhalen rechtstreeks van zijn grootvader, dus moesten ze volgens hem wel waar zijn. Grootvader beschreef de kabouters als mannetjes met lange baarden en ongeveer 80 cm klein.
Beide boeken kende ik, maar toch was ik stomverbaasd toen ik onlangs op een van mijn wandelingen langs de Zelster een aantal mannetjes aan de beekoever zag, bezig met het wassen van potten en pannen. Ze hadden lange baarden, precies zoals boer Geenen ze had beschreven. Het was nog heel vroeg in de ochtend en toen de kabouters me zagen was het wel duidelijk dat ze zich betrapt voelden. Vlug verdwenen ze in het kreupelhout, maar in hun haast vergaten ze twee schoteltjes, zo groot als van een poppenservies. Helaas, tot mijn grote schande nam ik ze mee naar huis.
Terstond begreep ik dat ik iets gezien had wat feitelijk niet kon, maar  waarom kon het eigenlijk niet? Bijgeloof is ten slotte ook geloof. En weliswaar hadden de kabouters aan boer Geenen medegedeeld dat ze nooit meer terug zouden komen, maar misschien was dat alleen maar tactiek. Misschien wilden ze gewoon niets meer met de mensen te maken hebben en ongestoord verderleven in het mooie Leudal.
In de volgende dagen ben ik steeds, vol wroeging, zeer vroeg in de ochtend bij de Zelster gaan kijken, om de schoteltjes terug te geven. Maar de kabouters zag ik niet meer. Had ik ze wel écht gezien?
Opeens viel me te binnen dat er nóg een bewijs voor hun bestaan moest zijn. Toen de kabouters de ketel hadden teruggebracht, vond  boer Geenen onder het deksel vijftien uit hout gesneden beeldjes die elk een van de kabouters voorstelde. Driekske beweerde later dat hij zelf die beeldjes bij zijn grootvader in de kast had gezien. Helaas, vanaf de tijd dat er een andere familie op Zelsterhof kwam wonen, zijn ze spoorlos. Wie heeft de beeldjes ooit gezien?
Maar gelukkig, afgelopen zondag, zag ik de kabouters weer, nadat ik de schoteltjes in het gras langs de  beek had gelegd. Heel eventjes, in een flits, ze pikten de schoteltjes op en waren er weer vandoor.
Wie zelf de kabouters wil zien, moet voor zonsopgang bij de Zelster zijn, ongeveer daar waar aan de overkant, door de bomen heen, de witgekalkte Zelsterhof te zien is. Maar wie het kleine volkje niet ziet, is waarschijnlijk toch nog niet vroeg genoeg opgestaan.

terug

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
Copyright: Ton van Reen.
Contact: tonvanreen@planet.nl