terug
LEEUWEN
Het
is stil in de bossen van Swalmen, ook al ligt er rondom mij een negental leeuwen.
In tegenstelling tot de poema van Valkenburg en de lynx van Venlo komen de
negen leeuwen nooit in het nieuws. Ze brullen ook niet, maar zijn doodstil.
Ze zijn dan ook al meer dan 3000 jaar oud.
De oude leeuwen zijn grafheuvels uit de bronstijd, een periode die duurde
van ongeveer 1600 tot 1300 v.C. Als de negen borsten van een mythische reuzenmoeder liggen
ze in de bossen, bijna vergeten, ook al bestaan ze nog een beetje voort in
plaatsnamen als Leeuwen en Leeuwstuk.
In en rond de dorpen langs de Maas hebben vroeger nog meer leeuwen gelegen,
maar eeuwen geleden hebben de boeren ze afgegraven om er de natte 'koelen'
in het land mee op te vullen.
De negen leeuwen van Swalmen zijn de goed bewaarde overblijfselen van een
beschaving waarin veel respect was voor de doden. In de bronstijd begroeven
de mensen hun overledenen in dit soort grafheuvels, soms nadat de lichamen
al gecremeerd waren. Vaak gaven ze hun aanzienlijke giften mee, zoals bronzen
bijlen of andere voorwerpen die nuttig konden zijn op de tocht
door het schemerrijk van de dood. En natuurlijk een met voedsel gevulde
schaal of urn, want ook in het hiernamaals moest men eten.
Latere bewoners van dit gebied gingen heel wat ruwer met mensen om: de middeleeuwers
plaatsten op een van de leeuwen een galg. Een kromgegroeide den op een van
de bulten doet me ook nu nog aan een galg denken. Een kraai, zo zwart als
schoensmeer, zit me vanaf de geknakte boomstam te begluren. Natuurlijk, het
is een heks die de schatten van de doden bewaakt.
Het geeft me een bijna magisch gevoel om te vertoeven in dit stille bos, dat
op deze herfstachtige namiddag alleen toebehoord aan mij en aan de voorouders.
De stilte is zo nadrukkelijk dat ik juist daarom dingen hoor die ik anders
nooit hoor. Door de wind schuren een paar takken tegen elkaar, waardoor het
lijkt alsof ik van ver weg stemmen hoor. Zijn het mensen die roepen uit de
verte van een lang vervlogen tijd? Roepen ze naar mij? Zijn het mijn voorouders
van meer dan dertig eeuwen terug die weten dat ik hier zit en over hen nadenk?
Misschien huizen hun zielen in holle bomen, of in konijnenburchten, misschien
hebben ze de gedaanten aangenomen van de eekhoorns die hoog door de kruinen
van de bomen rennen, of de konijnen die voorbijhuppen en in de braamstruiken
verdwijnen.
Hoe meer ik over mijn voorouders nadenk, hoe raadselachtiger ze worden. Wat
zou ik graag even terugkeren in de tijd om hen te zien. Om hen even aan te
raken en met hen te praten. Maar zou ik âân woord van hen begrijpen en zouden
zij âân gedachte van mij doorzien? Het is zeker dat ze van mij zouden schrikken
als ik plotseling tussen hen in zou staan, met mijn leesbrilletje en mijn
blocnootje waarop ik over hen schrijf. Waarschijnlijk zouden ze me onmiddellijk
op de brandstapel zetten, bang als ze waren voor alles wat hun onbekend
was, zoals vele eeuwen later de Weertenaren schrokken van een rog, een platvis
die uit de bak van een vishandelaar was gevallen en waarvan ze dachten dat
het de duivel zelf was.
De negen leeuwen vormen een archeologisch monument van de eerste orde. Ze
zijn mooi, ook al liggen ze er nog zo bescheiden bij en bestaat hun enig uiterlijk
vertoon uit een paar bontgekleurde vlinders die in het zonlicht boven hun
ruwe huid van dor gras ronddansen.
terug