terug
MARIA
VAN DE AANZEGGING
Ze
staat in een glazen kast, fragiel, afgeschermd voor de bezoekers van het museum
die haar alleen al met hun adem zouden kunnen beschadigen. Aangetast door
de eeuwen die ze heeft overleefd, moet er behoedzaam met haar worden omgegaan.
Door haar hoge ouderdom kan ze geen beroering meer verdragen. Zelfs stof zou
te zwaar zijn voor haar schouders.
Ze baadt in kunstlicht, dat net
iets te veel van deze tijd is om haar schoonheid te tonen. Ze zou nog mooier
zijn in gewoon daglicht, zonnelicht zoals het scheen op het erf van de beeldhouwer
uit wiens handen ze te voorschijn kwam. Dertiende-eeuws licht op een binnenplaats.
Of in een atelier, misschien met wat extra licht van een kaars, of licht dat
door een stoffige raam binnenvalt.
Haar lichaam volgt de beweging van het gebogen stuk hout waaruit ze is gesneden,
de kromme tak van een lindeboom. Gedwongen door de lijn van de tak staat ze
een beetje ongemakkelijk, de linkerknie een beetje vooruit, wat gebogen in
de linkerheup. Zo is het net of ze nooit helemaal stil staat en elk moment
op het andere been kan gaan leunen. De kromming van de tak volgend, houdt
ze het hoofd wat schuin, luisterend naar de engel die haar komt aanzeggen
dat ze tot het hoogste is geroepen.
Vanuit haar hals groeit een tak over haar rechterschouder en daalt af in haar
arm. Net onder haar knieän zitten een paar knoesten van afgezaagde zijtakken.
Een kleine knoest zit als een speld op haar borst.
In de eerste eeuwen van haar bestaan is ze beschilderd geweest met rood, blauw
en groen, maar haar kleuren heeft ze grotendeels verloren. Slechts nog wat
resten van groen en blauw zitten verborgen in de diepste plooien van haar
kleed. Haar hoofddoek is misschien wit geweest. Het borststuk van haar kleed,
dat ze als een t-shirt draagt, vertoont nog wat rood. Haar mantel was groenblauw.
Ze is aangetast door houtworm, die een korzelige laag op haar huid en haar
kleren heeft achtergelaten en haar broos, licht en op plaatsen doorschijnend
heeft gemaakt. Op een enkele plek, bij een barst in haar borst, glimt het
licht door haar heen. Hemels licht.
Ondanks ouderdom en houtworm, is ze altijd een meisje van dertien gebleven.
Sleet en verveloosheid kunnen niet voorkomen dat ze jeugd uitstraalt. Ze heeft
nog geen borsten. Haar gezicht is altijd zonder rimpels geweest.
Zojuist heeft ze vernomen dat ze de moeder zal worden van God. Misschien zijn
haar ogen daarom zo groot, van verbazing over een roeping waarvan ze nog niets
begrijpt. Maar ze aanvaardt haar opdracht, wat tot uitdrukking komt in de
deemoedige houding die de vorm van de tak haar gegeven heeft. En in het boek
dat ze ten teken van trouw in haar rechterhand draagt, een bijbel.
Een
Maaslands meisje is ze, uitgesneden in een atelier in een dorp langs de Maas.
Uit een tak van een linde voor de deur van de beeldhouwer. Heel gewoon dus.
En aards. Gewoon met het gezicht van een meisje uit Elsloo of Stevensweert.
De zus van de beeldhouwer of een buurmeisje dat even langs kwam om houtkrullen
te halen voor het vuur. Zeker moet hij van haar hebben gehouden, anders had
hij haar nooit zo mooi kunnen maken dat ik nu nog verrukt
over haar ben. Maria, een meisje uit het volk, uitverkoren voor het
allerhoogste.
(Ze
staat in het Limburgs Museum in Venlo.)
terug