terug
OOM
TIEN
Bij
het ingaan van het nieuwe jaar maak ik, net als iedereen, de beste voornemens.
Misschien moet ik dit jaar een beter mens worden, of een beter schrijver,
ook al lijkt het een niet samen te gaan met het ander. Tussen de grote schrijvers
zijn nauwelijks brave huisvaders te vinden. Maar wie is een goed mens? Wie
zijn er zo goed geweest in hun leven dat ze als mijn voorbeelden overeind
zijn gebleven? Mijn vader natuurlijk, maar die is al zo lang dood dat ik hem
te zeer ge•dealiseerd heb. Pierre Kemp, mijn favoriete dichter, maar was 'de
man in het zwart' wel zo aardig als uit zijn kleurrijke gedichten lijkt? Al
piekerend blijven mijn gedachten steeds meer hangen bij oom Tien, hoewel hij
tijdens zijn leven niet belangrijk was en nooit op de voorgrond trad. Het
valt me steeds vaker op dat ik me sommige mensen, die vroeger niet belangrijk
leken, nu veel beter herinner dan personen die altijd in het blikveld stonden.
De tijd rangschikt niet alleen mijn oordelen over mensen, maar laat hen ook
zien op de ware grootte die ze hadden. Sommigen, die vroeger groot leken,
zijn zo klein geworden dat ze bijna uit mijn geheugen zijn verdwenen.
Oom
Tien was niet mijn oom, maar de oom van een vriendje bij wie hij in huis woonde.
Omdat ik daar vaak kwam, noemde ik hem ook oom Tien. Hij was een eenvoudig
man. Eigenlijk was hij niet meer dan een knecht in het boerenbedrijf van zijn
broer en diens vrouw. Hij deed al het werk met het paard, want hij was sterk.
Doordeweek rookte hij de pijp en op zondag een sigaar. Zowel de zomer- als
de winterdagen waren voor hem zonnig, want hij had altijd goede zin. Hij vloekte
wel eens tegen de kont van het paard, maar daar bleef het bij. De schutterij
was zijn ontspanning. Tot op hoge leeftijd liep hij in zijn uniform, waarin
hij er net zo heldhaftig uitzag als een Bronbeek-militair, mee met de schutters,
in het achterste gelid. Dat was wel nodig, want hij liep als een telganger
en ook nog in de maat van een paard voor de ploeg. Maar ook al liep hij achteraan,
toch raakte door hem iedereen in de war, zodat zijn schutterij nooit marswedstrijden
heeft gewonnen, gelukkig maar. Verder bestond zijn vertier uit een kaartavond,
een scheerbeurt op zaterdagnamiddag bij de barbier en een borrel op zondag
na de hoogmis. Voor de rest werkte hij en hield hij de boerderij draaiend,
want zijn broer was veel ziek en stierf toen de kinderen nog jong waren. Hij
liet een groot gezin na en gelukkig ook oom Tien. Oom Tien gedroeg zich niet
als een plaatsvervangende vader, maar als een wijze oom. Want ook al kwam
hij nooit veel verder dan het dorp, hij was een ruimdenkend mens die ogen
en oren naar de wereld openhield en wist wat er te koop was.
Op zondagmiddag zat hij in zijn luie stoel en vertelde over vroeger.
Als dienstplichtig huzaar te paard had hij heel wat meegemaakt. Wonderlijke
verhalen wist hij te vertellen over alle families uit het dorp, waarvan hij
de geschiedenis tot meer dan een eeuw terug wist. Hij kende alle geheimen
van de Peel en de Maas en naar hem luisterend werd de boerenkamer een toverdoos.
Maar hij luisterde ook. Hij had een goed oor voor wat kinderen wilden. Problemen
loste hij met een kwinkslag op. Misschien kwam het doordat hij niet getrouwd
was dat hij net zo goed bij de kinderen hoorde als bij de volwassenen, hoewel
hij door zijn taak in het gezin toch een beetje minder vrijgezel was dan de
andere vrijgezellen in het dorp. De kinderen van zijn broer hebben geluk gehad
met hem. Een tien heeft oom Tien met zijn leven verdiend. Hem herinner ik
me als een goed mens. Als iemand die altijd even groot gebleven is als hij
in werkelijkheid was.
terug