terug
PRINS
CARNAVAL
In deze tijd van het jaar zit menig man in Limburg gespannen te wachten op
hât bericht: elke keer als de telefoon gaat, voelt hij het hart in de keel
kloppen van de zenuwen. Is hij uitverkoren? Met trillende handen neemt hij
op. Nee, het is de vorst niet. Nog steeds niks. Zo wachten sommige mannen
al jaren op het ultieme moment dat ze zullen horen dat ze zijn uitverkoren
tot prins. Prins carnaval, voor velen het hoogste wat ze in dorp of stad kunnen
bereiken.
Eigenlijk is het raar dat mensen prins carnaval willen worden: het lijkt
een erebaantje, maar in werkelijkheid staan de prinsen voor gek. Waarschijnlijk
hebben de uitverkorenen geen flauwe notie van wat een prins eigenlijk is.
Misschien denken ze dat hij heel wat voorstelt, maar in feite is hij de grootste
joker die er met carnaval rondloopt. In zijn prinsenpak is hij de meest perfecte
uitstraling van de neppersoon die zich in de afgedragen kleding van de keizer
zelf keizer waant. In het beste geval is zijn kostuum van een verhuurbedrijf.
In feite is de carnavalsprins de persoon die de klappen op moet vangen. Niet
dat de prins zich dat bewust is, meestal komt hij daar pas achter als in de
week na carnaval zijn bankafschrift in de bus zweeft, zo licht als een veer.
De prins betaalt. Zo is het altijd geweest. Maar de prins aan wie de carnavalsprins
zijn status ontleent is de prins die vroeger niet met geld maar met zijn leven
betaalde. Dat was ook een nepprins, de plaatsvervanger van een echte prins
wanneer die als generaal aan het hoofd van het leger van zijn vader, de koning,
ten strijde moest trekken. De aanvoerder voorop, zo hoorde het. Natuurlijk
wist zo'n prins dat het aan het hoofd van het leger rijden gelijk stond met
zelfmoord. Hij werd het eerst in de pan gehakt. Om aan die zekere dood te
ontkomen zocht de prins een ter dood veroordeelde uit, deed hem zijn kleren
aan, stopte hem vol met drugs en zette hem op het paard aan het hoofd van
de troep. Zelf bleef hij achterin. Hij had wel wat anders te doen dan zich
dood te vechten.
Ook bij andere rituele feesten in de oudheid waren er van die plaatsvervangende
prinsen en koningen. Ondermeer de Babyloniërs vierden een feest waarbij
de koning werd geofferd om het hele volk van zonden en smetten te reinigen
(komt dat niet overeen met Christus die voor de zonden van de mensen aan het
kruis gestorven is?) en van de goden een vruchtbaar jaar af te smeken. Maar
de koning was niet gek. Aan het eind van het offerfeest hing hij een veroordeelde
zijn gewaden om en deze werd in zijn plaats aan de goden geofferd.
Van deze nepprinsen stamt de
carnavalsprins af, de prins die wordt geofferd aan het eind van het vruchtbaarheidsfeest
dat vooraf gaat aan de vasten. De tijd van bezinning, waarin men zich lichamelijk
en geestelijk reinigt om in het voorjaar als nieuw te kunnen beginnen. Echte
prinsen lenen zich niet als klappenvangers. De nepprins met carnaval is een
veroordeelde die voor gek staat, ook al draagt hij het kostuum van een notabele.
Dit moet menig man die nu nog bij de telefoon staat te wachten maar goed tot
zich door laten dringen. In plaats van prins te willen worden zou hij voor
de eer moeten bedanken. Een andere joker in zijn plaats. De vorst van de carnavalsclub,
die de taak heeft de prins aan te wijzen, staat zelf buiten schot. Jaar op
jaar mag hij zijn hoge ambt bij de vereniging blijven uitoefenen, maar de
prins wordt elk jaar afgeschoten. Dinsdagavond laat levert hij zijn scepter
in. Op Aswoensdag brengt hij zijn kostuum terug naar de lommerd en telt de
blauwe plekken op zijn bankafschrift. Gelukkig dat
hij nog leeft. Maar voor wie er toch intrapt, alaaf!
terug