terug
WITTE
PATERS
Met de trein arriveerden moeder
en ik in Boxtel. Hoewel ik pas twaalf was en voor het eerst ging kijken hoe
het er op het seminarie uitzag, leek het alsof moeder mijn roeping voor priester
al voor zeker hield. Ze praatte zo blij over de geestelijke staat dat ik er
bijna zelf in ging geloven. Zelf had moeder contact gelegd met de Witte Paters,
de orde van haar heerbroer. Ik had mijn heeroom niet gekend. Hij was al jong
overleden. Niemand snapte waarom God zo'n jonge werker uit zijn wijngaard
had gehaald. Moeder zou niets liever zien dan dat een van haar zoons de leegte
zou opvullen die haar priesterbroer had achtergelaten. Tenslotte was er voor
een rooms huisgezin geen grotere eer dan dat het een van de kinderen aan het
altaar bracht.
Bij het station werden we opgewacht door paters die er exotisch uitzagen in
hun wijde witte togen en hun rode fez als hoofdbedekking, een dracht die ze
hadden overgenomen van de Noordafrikanen. Een van hen bleek al goed over mij
te zijn ingelicht, hij kende zelfs mijn hobby's. Vooral het feit dat ik graag
las, sprak hem aan.
'Jij wilt later zieltjes bekeren,'
zei hij stellig, hoewel hij mij niets had gevraagd. 'Het is fijn dat je goed
kunt leren. Wij moeten ook de talen kennen van de volken waarnaar we worden
uitgezonden.'
Een bus bracht ons, met een aantal andere jongens die ook vergezeld waren
door een of meer ouders, naar het seminarie. Daar wachtte ons limonade en
een Bossche bol, wat mij erg overdadig leek voor een orde die bekend stond
om haar soberheid. Na de koffie werden ons de klaslokalen getoond, de slaapzaal
met de chambretten, de werklokalen en de sportvelden. Daarna kregen we uitleg
over de studie en over de missielanden waar ons veel avonturen te wachten
stonden. Met als resultaat dat ik steeds minder geestdriftig en moeder steeds
enthousiaster werd. Dat ik zo stil was weet ze aan de overdonderende indruk
die het seminarie op mij maakte.
'Eigenlijk zou ik graag non zijn geworden,' zei moeder spijtig toen we weer
in de bus terug zaten. 'En dan liefst in de missie.'
'Maar dan had u mij nooit gehad,' zei ik verbaasd.
'Maar jij had er dan ook nooit iets van geweten,' zei ze. Direct besefte ze
dat ze juist dat niet had kunnen zeggen. Om het goed te maken, drukte ze mij
tegen zich aan, wat me deed blozen in het gezelschap van zoveel mensen.
'En vader dan?' vroeg ik.
'Dat is waar,' zei ze, 'hem had ik dan niet mogen ontmoeten.'
Ik begreep dat liefde haar roeping in de weg had gestaan. Gelukkig maar. Lang
voor mijn geboorte had mijn bestaan al aan een zijden draadje gehangen.
Dit
kwam me weer helder voor de geest toen ik onlangs het kerkhof van de witte
paters in Heythuysen bezocht, op zoek naar het graf van mijn heeroom. Het
klooster van de paters in Boxtel bestaat niet meer. De aanleg van de autobaan
Eindhoven-Den Bosch had de afbraak noodzakelijk gemaakt, waarna ze met kerkhof
en al verhuisden naar een leegstaand klooster in Heythuysen. Hun tehuis is
nu niet veel meer dan een bejaardenhuis. Van alle jongens die met mij op de
open dag zijn geweest, heeft hooguit een enkeling de wijding gehaald. Een
vreemd gevoel, dat misschien wel schuldgevoel was, bekroop me. De orde van
de witte paters dreigt uit te sterven. Had ik dan toch aan de wens van mijn moeder gehoor moeten geven? Met
mij erbij waren zij nu gemiddeld iets minder oud geweest.
terug