Zorg en vlijt

Start
Laatste nieuws
Biografie
Bibliografie
Jeugdboeken
Column
Eerder verschenen
Links 

 

 

terug

ZORG EN VLIJT

Zestig jaar lang, van 1890 tot 1950, zwierf de tjalk  Zorg en Vlijt door de wateren van Nederland, België, Duitsland en Frankrijk. Bij de bouw moet het met zijn 120 ton een machtig groot schip zijn geweest. Toen het na zestig jaar tot rust kwam was het een van de kleintjes geworden in de binnenwateren, waar de schepen groter en groter werden en waar de kleine vrachtscheepjes met hun enorme zeilen langzaam verdwenen. In de haven van Maasbracht tellen de kleinste schepen heden ten dage 500 ton en de grote die er op zondag voor paal liggen, meten makkelijk 2000 ton. Daar past de Zorg en Vlijt twintig keer in.
Zorg en Vlijt, een mooie naam voor een schip dat de zorg en de ijver van de familie aan zijn boorden deelde. Van de oude tjalk bleef echter geen spant of spaan over, maar hij is blijven voortbestaan in de vorm van een model dat door Derk Lenten werd gebouwd en te kijk staat in het Maas- en Scheepvaartmuseum in Maasbracht. Drieduizend uur heeft Derk eraan gewerkt. En hij had er verstand van, want hij was zelf op een zeilschip geboren en had er tot aan de oorlog op gevaren. Het is een fantastisch mooi werkstuk, gebouwd uit de oorspronkelijke materialen en de trots van het museum, waar nog drie andere modellen van Lenten in de vitrines staan: een klipper, een aak en een tjalk.  Niet alleen is de tjalk tot in de kleinste details nagebouwd, aan dek bevinden zich ook de werktuigen die in al die jaren aan boord zijn gebruikt en de materialen voor het onderhoud van de zeilen die zich hoog boven het schip verheffen. De grote windvangers, de natuurlijke krachtbron die, zelfs  op schaal, nog enorm zijn. Nog regelmatig worden ze gestreken en gehesen door de kinderen van Derk die de werkstukken van hun vader zaliger met liefde verzorgen. Zeilen, varen op windkracht, het blijft een verlangen van veel mensen en dat laten ze zien op winderige dagen wanneer de wateren rond Maasbracht schitteren van de zeilen. 
In de vitrines staan meer boten die geschiedenis hebben geschreven in het vervoer op de Maas, typische Maasschepen als een maasspits en een herna, schepen van 120 tot 160 ton, die ook geschikt waren om door de smalle kanalen van Frankrijk te varen. Spitsen, zo genoemd vanwege hun spitse boeg, varen er nog maar dan vele tonnen groter. En net als de tjalken zijn de kempenaars, genoemd naar de kanalen in de Kempen, de hagenaars, die vaak door de grachten van Den Haag voeren, en de walen, die hun naam danken aan de Franse en Waalse kanalen, naar het museum verwezen.
Een scheepvaartmuseum verlangt een buitenmuseum, maar dat is vooralsnog  een wens van het bestuur. Een minimaal begin zou de aanschaf van het notendopje Nooit Volmaakt kunnen zijn, een kleine tjalk van vijftig ton die voor de deur ligt afgemeerd, in de hoop door het museum te worden gekocht, want roest en rot helpen hem langzaam maar zeker naar de bliksem. In al zijn hulpeloosheid ligt hij daar toch heel aanvallig, zich mooi makend als een aangelopen kat die erop hoopt om te worden aangehaald.
Toch is er buiten al iets te bespeuren van de plannen van het museum. Om mensen naar binnen te lokken, is er een keienroute aangelegd. Vanaf Stevensweert, over de sluis, tot aan de deur van het museum, liggen mansgrote maaskeien waarop afbeeldingen van historische schepen zijn aangebracht. Net als de brokken brood die Klein Duimpje had gestrooid om veilig thuis te komen. 
 
(Maas- en Scheepvaartmuseum, Havenstraat 29, Maasbracht.) 

terug

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
Copyright: Ton van Reen.
Contact: tonvanreen@planet.nl